zondag 21 november 2010

Woensdag 23 december 1942

Woensdag 23 december:
Nu en dat hebben wij toen gedaan, wij hebben onze koffers er eerst naar toe gesjouwd, en toen zijn wij er zelf ook heen gegaan, nu dat was een compleet hotel daar, want het zat er vol van de mensen, de eene zat te slapen en de andere weer aan een glas bier, en toen zijn wij daar ook met zijn vieren aan een tafeltje gaan zitten, en hebben daar een paar glazen bier gedronken, en wat zitten praten en rooken, en in ‘t laats een beetje slapen, tot net zoolang dat het half acht was, nu ik kan wel zeggen, dat wij een leelijke reis en nacht gehad hebben, om nooit meer te vergeten, eindelijk was het dan half acht geworden, en toen zijn Teun, Jan en ik weggegaan, om te gaan informeren waar het Arbeidsambt, want daar moesten wij naar toe, nu en Roelof  zou dan zoolang bij de koffers blijven, toen wij dan net even buiten het station waren, ontmoete wij twee Hollanders, en die vroegen waar of wij naar toe moesten, wij zeiden dat wij naar het Arbeidsambt moesten zeiden ze, dan moet je daar links van dat hoogt af gaan en dan hou je die straat maar, en dan loop je er zoo tegen aan, want zeiden ze, het is niet ver hier vandaan, nu en toen hebben wij nog even met ze staan praten en toen zeiden ze dat ze hier verleden week ook net aangekomen waren, want zeiden ze, wij zijn zo uit het concentratiekamp vandaan, hier naar toe gestuurd, toen zei ik, of waren jullie dan bij dat transport, dat verleden week vrijdag uit Amersfoort ging. Ja zeiden ze, daar waren wij bij, want kijk maar, zeiden ze, en toen haalde ze hun petten af, nu en ze waren zoo kaal, als een biljartbal want ze vroegen nog aan mij om een sigaret, en die heb ik hen toen gegeven, en toen zijn wij bij hen vandaan gegaan naar het Arbeidsambt, nu wij zijn geloopen zoo als zij zeiden, en dat kwam precies uit, wij liepen zoo tegen het Arbeidsambt aan, en daar hebben wij toen even gekeken waar of wij toen in moesten. Na nog even gevraagd te hebben, belande wij tenslotte met zijn drieën, daar in een gang, met zooveel deuren dat wij ons nog geen raad wisten, gelukkig kwam er een juffrouw net een kamer uit, en daar vroegen wij aan waar of wij wezen moesten voor werk, nu toen heeft ze ons de kamer aangewezen waar of wij zijn moesten, nu toen zijn wij die kamer ingegaan en hebben daar ons gemeld, toen gaf Teun die papieren over, die hem in Kaldenkirchen gegeven waren van ons. Nu toen zag die mijnheer die papieren in en toen las hij onze namen af, nu als je hoorde hoe of hij die uitsprak tegen Teun zei hij van de Ostenkampf, en Jan zijn naam sprak hij aardig duidelijk uit, maar mijn naam nu ik wist niet wat of ik hoorde, ik wist tenminste heel niet dat hij mijn naam uitgesproken had, maar jan zei, jawel, want hij noemde jou, Köeeljewin, nu en toen dat daar voor elkaar was, moesten wij met hem mee, nu en toen bracht hij ons, in een zoogenaamd doorgangslager, nu en wat ik daar gezien heb, dat is onbeschrijfelijk, doch enkele bijzonderheden zal ik vermelden, nu wij kwamen er dan met zijn drieën aan Teun, Jan en ik, en daar moesten wij onze papieren weer laten zien aan zoo’n mijnheer, nu en toen zeiden wij dat wij met zijn vieren waren, maar dat die andere jongen nog bij de bagage was, nu zei hij, dan ga je eerst je bagage hier heen halen, met die andere jongen, nu en dat hebben wij toen gedaan, wij zijn toen weer naar het station gegaan, naar Roelof en de bagage, en toen hebben wij daar een kar gehuurd van het station, en hebben eerst de koffers uit de wachtkamer gesjouwd, voor naar de uitgang, daarna op de kar, en zijn toen met zijn vieren, en een spoorwegbeambte naar het doorgangslager gegaan, daar  hebben wij onze koffers afgeladen, en die man betaald, hetwelk 2 Mark koste, en toen zijn wij weer naar die menheer gegaan en die zei toen, dat wij maar wachten moesten, in het gebouw er naast, nu daar hebben wij toen onze koffers heen gesjouwd, en daar maakten wij kennis met nog 5 Hollanders en een Belg, die Hollanders waren, een Amsterdammer, een uit Sommelsdijk van het eiland Flakee, die heete Jan Spee, en de andere dat was Arend Langbroek ook uit Sommelsdijk van het eiland Flakee, en de volgende was Arend van de Groef, uit Middelharnis, ook van het eiland Flakee, en tenslotte Gerrit van Dam, uit Stellendam, ook van het eiland Flakee.
Na nog wat gepraat te hebben met elkaar, hoorden wij van die jongens, dat zij de vorige avond hier al aangekomen waren, en de nacht hier hadden doorgebracht, nu en dat was me een vieze boel daar, daar liepen Russiese vrouwen, van die vieze wijfen waren dat, als ze de neus uit vegen moesten, dan deden ze dat zoo tussen duim en vinger, en dan veegde ze zoo de handen weer af, aan hun kleren, nu en die kleren zagen er uit, alsof ze in geen jaren gewassen waren, nu dat was maar daar een smeerboel daar bij die wijven nu en er zaten er nog veel meer, Polen, Noren, en Engelse en Franse, en Amerikanen zeiden ze ons dat er bij waren. Wij zeiden tenminste tegen elkaar, als wij hier blijven moeten, nu dan houden wij het hier geen dag uit, wij waren daar aangekomen om 10 uur ‘s morgens, en om 12 uur toen kregen die Russiese wijfen eten, dat ging allemaal op de beurt af een bruin schaaltje, en daar kregen zij twee scheppen soep in, nu en dat stonden wij daar allemaal gade te slaan, en meteen kregen wij luchtalarm, maar wij konden rustig blijven zitten, en ondertussen hadden die Russiese wijfen gegeten, en toen waren wij aan de beurt om te eten, toen kwam er een kerel die ons toe riep, waar zijn die Hollanders, komen jullie eten, toen was er een bij die zei, ich kan dat essen nich vertragen, toen riep die kerel, Maar mein lieben Gott, was wollen sie dann fressen en meteen ging hij weg, nu niemand had zin om eten te gaan halen, want wij waren allen dik tot aan de keel, en toen kwam hij nogmaals, waar of wij bleven, nu eindelijk dan, zijn wij schoorvoetend naar die etenskeuken gegaan  en daar kregen wij ook soep, zoo in die schaaltjes daar die Russiese wijfen uit gegeten hadden, ze waren dan wel omgespoeld, maar wij waren er nog zo afkerig van, dat wij bang waren dat wij soms veel zouden krijgen, en laat nu die kerel er twee groote scheppen indoen, en een schone lepel kregen wij dan mee, nu en toen zaten wij daar dan weer met een schaaltje met soep voor ons, daar niemand aan durfde te beginnen, dan rook die er eens aan, en dan die weer, maar niemand die eraan begon, ja en hadden wij ze nu maar weg kunnen moffelen, dan hadden wij dat natuurlijk gedaan, maar er was nergens een plekje daar wij het neer konden gooien, eindelijk dan zei Jan nu ik zal het eens proeven, hoe of het smaakt,  nu zei Jan, het smaakt best hoor, en Jan zat al druk te eten, voordat de anderen begonnen, eindelijk kwam nummer twee en zoo zachtjes aan begonnen wij eens allemaal te proeven, nu en de smaak dat ging wel, maar het waste in je keel. Na een schepje of wat gedaan te hebben ben ik opgehouden, toen had Jan zijn portie al op, nu en toen heb ik de rest, die ik nog over had, daar in een schaaltje gegooid dat er nog stond, en toen ben ik mijn schaaltje met mijn lepel in wezen leveren. Nu ik kan niet schrijven, hoe of dat hapje of wat dat ik op had, mij in de maag zat te werken, want iedere keer als je dan weer die Russiese wijfen voor je geest haalde, dan zou je zoo beginnen te kotsen, het was maar goed, dat er gauw een verandering in die toestand kwam, want even later kwam er een heer, die Jan Spee zijn naam af riep, toen ging eerst Jan Heek naar hem toe, maar dat was niet goed, want Jan dacht dat hij Heek geroepen had in plaats van Spee, ja want je moest geweldig opletten naar het uitspreken van de namen, nu en toen ging Jan Spee naar hem toe, en die moest toen met hem mee, die moest toen naar Strasbourg toe, dus die ging toen alleen bij ons vandaan, die ging met een groepje Franse, en Polen mee, nu en toen hebben wij uren doorgemaakt, die ik niet beschrijven kan, want wij waren allen doodsbenauwd, dat wij een voor een bij elkaar vandaan gehaald zouden worden, dus u kunt begrijpen in hoe groote angst wij zaten, de eene liep heen en weer, de andere zat weer op zijn krukje wat ineengedoken, te wachten tot er weer een zou komen, en als je wat hoorde, dan zat je te rillen van de angst, eindelijk kwam er aan die vreeslijke onzekerheid een einde, want vier uur in den middag was het, toen wij allen geroepen werden, om buiten te komen met onze koffers, behalve die Amsterdammer want die was ziek zoo als hij zei, en die had er al een week of wat gezeten, en die moest er nu ook nog blijven, en die Belg was ook al weg, dus wij stonden daar met zijn zevenen aangetreden, voor een heertje, daar wij mee weg moesten, nu ik kan niet zeggen hoe of ik mij voelde, toen ik wist, dat wij bij elkaar konden blijven, nu dat was net, of ik een zwaar pak uit trok, toen ik wist dat wij met zijn zevenen bij elkaar bleven en dat wij uit deze vieze boel vandaan waren, maar nu kwam nog een moeilijk half uurtje voor ons het sjouwen van de koffers naar het station, nu dat heeft ons nog meenig zweetdruppeltje gekost, maar dat hadden wij er graag voor over, want nu wisten wij dat wij bij elkaar blijven, en waar wij heen moesten, want die menheer die had ons al verteld dat wij naar Hann-Münden gingen, en dat wij op een papierfabriek moesten werken, dus u kunt begrijpen wat voor vreugde dat voor ons was, het was toen halfvijf toen wij weer op het station  waren, met onze koffers. Het wachten was nu nog op de trein van kwart voor vijf, daar mee zouden wij dan afreisen naar Hann-Münden, wij hebben daar even heen en weer geloopen, en toen kwam de trein voor, waar wij mee weg moesten, nu en die menheer was nu aldoor bij ons, en die had onze kaartjes al gekocht, dus dat was alles al voor elkaar, wij konden nu instappen en de trein vertrok naar Hann-Münden, dit is dan het einde van een onvergetelijke en zeer beangstigende dag in Kassel, die mijn heele leven in mijn geheugen zal blijven, en zo laten wij dan Kassel in donkerte achter ons.
Kwart over vijf, en de trein stopt in Hann-Munden, wij stappen uit, en sjouwen de koffers naar de uitgang, waar een auto staat te wachten, die onze koffers inlaad, en wij met z’n zessen gaan met die mijnheer mee naar de fabriek, Jan Heek gaat met de auto mee, en zo belanden wij om zes uur in de fabriek, die juist uit gaat als wij aankomen. Wij hebben toen de koffers naar onze haardstede gebracht, en de kamer eens even verkend, nu en de indruk die wij hier kregen, was boven aller verwachting, want alles was prima in orde, tien kribben stonden er, daar elke krib vier slaapplaatsen bevatte, konden hier 40 man gehuisvest worden, nu en wij waren de eerste zeven die hier aankwamen, dus konden wij de mooiste en beste slaapplaatsen uitzoeken, hetwelk wij ook hebben gedaan. En toen wij daar klaar mee waren, moesten wij met de portier mee, om te gaan eten, nu wij zijn toen met de portier meegegaan, en toen wij daar aankwamen in dat Hotel, nu toen zagen wij direct, dat het een goeie zaak was, wij kwamen aan een tafel te zitten, met in de hoek een zitbank met kussens,nu toen kregen wij eerst twee glazen bier, die ons best bekwam, en daarna kregen wij aardappelen, met witte kool en vleesch, nu dat ging erin als koek, wij aten als reigers, want wij konden net zoo veel krijgen als wij maar hebben wilden, nu ik kan wel zeggen dat wij ervan geprofiteerd hebben, toen wij dan klaar waren met eten, toen kregen nog een glas bier, en dat bekwam ons ook nog best, nu wij waren weer heel opgekikkerd, dat wij weer eens wat warm eten gehad hadden, na nog even gezeten te hebben, zijn wij opgestapt, en weer naar de fabriek gegaan, daar hebben wij onze koffers zooveel mogelijk leeggemaakt, in onze kastjes,  want wij konden voorlopig wel twee kastjes nemen zei de portier tegen ons, nu en die hadden wij wel nodig ook, want nog kon alles er niet in, daarna hebben wij ons wat gewassen, en onze kleeren uitgetrokken, en ons werkgoed opgezocht, en aangedaan, en toen kwam er ook een man die bracht ons drie dekens, dus dat was alles dik voor elkaar, wij hebben toen onze bedden klaar gemaakt en ons plekje uitgezocht, en nu begon de stemming er weer in te komen, want weldra klonk weer het schoonste lied, uit 7 Hollandse monden, want even later kregen wij de mededeling dat wij morgen aan het werk moesten. 
Na nog wat brood klaar gemaakt te hebben, zijn wij toen om kwart voor elf onder de wol gekropen, en toen was de volgorde der slaapplaatsen als volgt, onder lag eerst Jan Heek, daarnaast ondergetekende, dan volgde Gerrit van Dam, met daarnaast Teunis Hendrikus van de Oosterkamp, dan volgt boven Teunis, Arend van de Groef, met daarnaast Arend Langbroek, en dan volgt tenslotte Roelof van Staveren, boven ondergetekende, na nog een paar liederen gezongen te hebben, dommelden wij spoedig in, dit was het einde van een dag, die steeds in mijn herinnering zal voortleven als een nachtmerrie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten