maandag 29 november 2010

Zaterdag 26 december 1942

Zaterdag 26 december:
’S morgens zo ongeveer om half negen opgestaan. Een kopje koffie gedronken, wat zitten praten met elkaar en toen een sneetje brood gegeten en de boel weer afgewassen. Intussen waren Teun en Gerrit naar het postkantoor om brieven te posten en die kwamen toen net terug of wij moesten horen dat wij zondag werken moesten, nu dat viel ons geweldig tegen. Want daar hadden wij heel niet op gerekend maar wij informeerden er eens wat nader na nu en toen hoorden wij dat het misschien was, want er moest een wagon met kolen komen en die moesten wij dan lossen. Wij mochten tenminste voor eerst niet zo ver van de fabriek afgaan, want die wagon kon ieder ogenblik aankomen. Nu wij zaten knap in onze schijterd want daar hadden wij niet veel zin in om op 2e kerstdag of zondag te werken, maar enfin, het hielp ons niet veel of wij er over in zaten of niet, dus stapten wij er maar weer gemoedelijk over heen en zongen weldra weer het schoonste lied, en ondertussen was het al weer etenstijd geworden. En daar aangekomen stond er weer een zondagsmaal voor ons klaar, want dat was weer soep vooraf en aardappelen met ? en pudding na, nu dat alles was weer prima en genoeg. Nu en na het eten zijn wij direct  opgestapt, omdat wij van plan waren naar Kassel te gaan, want Teun en Roel hadden nog pakjes bij der voor vrienden en kennissen en die zouden wij dan gezamenlijk weg gaan brengen. Enfin, zo gezegd zo gedaan, wij waren dan om kwart voor twee op het station en zouden kaartjes kopen maar ondertussen stond ik zo eens te kijken hoe laat of er een trein vertrok en toen kwam er een polizei naar mij toe en die vroeg waar of wij heen moesten. Ja dat ging dan vanzelf alles in het duits. Nu ik begreep er geen silaber van en toen kwam Teun er ook bij en al de anderen ook, en toen begrepen wij er uit dat wij niet mochten reizen, of wij moesten een bewijs van de directeur hebben, dat wij reizen mochten. Nu en dat hadden wij niet, dus konden wij onverrichte zaken weer terug keren, met de pakjes bij ons. Nu toen zijn wij weer de stad ingegaan en hebben daar een paar glaasjes bier wezen drinken en zijn toen zo zachtjes aan weer naar het lager gegaan. En daar hebben wij toen afgesproken dat als wij het brood op hadden de zaak eens op zullen knappen en zo gezegd zo gedaan. Wij hebben brood gegeten en zijn direct aan de arbeid gegaan, hebben alles een beetje nat gegooid en zijn toen aan het vegen gegaan, hebbende bedden allemaal verzet en nu waren wij net als de vrouwen in de schoonmaak, wij hadden ook alles ondersteboven staan, nu en zo ongemerkt was het al weer laat geworden. Voordat wij alles weer klaar hadden en we konden zien dat het opgeknapt was, want alles blonk je weer tegen, wij hebben toen nog wat gegeten en zijn daarna naar bed gegaan, zo was er al weer een dag om.

donderdag 25 november 2010

Vrijdag 25 december 1942

Vrijdag 25 december:
Eerste Kerstdag in den vreemde, ver van huis en haard. Eerst nog een weemoedig gevoel, want eerste kerstdag, Christus geboorte, het was eerst dat ik verlangen kreeg naar huis om bij vrouw en kind het kerstfeest te vieren, maar weldra heb ik die gedachte van mij afgezet, omdat ik er heel niets aan kon doen en trouwens de andere jongens waren ook wakker en nu zat de stemming er zoo weer in, want het was al 9 uur geweest voor dat wij van de stroozak afkwamen. Nu eerst wassen, en daarna koffie drinken met een sneetje brood en zoodoende was het al weer gauw laat geworden, wij zijn toen voor etenstijd nog even de bergen in geweest, maar dat viel mij niet mee, want ik moest veel te hoog klimmen, maar ja, nu ik hier toch ben wil ik toch wel wat zien ook en daar om klom ik ook mee, nu en het was er schitterend zo rondom in de bomen en dan iedere keer kan je zo tussen de bomen door zien, naar beneden nu dan was het een prachtig gezicht, toen wij dan dachten dat wij hoog genoeg waren zijn wij weer terug gegaan omdat wij allen het klimmen zat werden, toen wij dan weer beneden waren toen zijn wij nog even daar de omgeving wezen verkennen en toen zijn wij weer naar het lager terug gegaan en daar hebben wij toen even gegeten en toen was het tijd om te gaan eten. Wij kwamen dan precies op tijd aan in het hotel en daar kregen wij gestoofde suikerbonen met aardappelen en vlees, met een bord soep vooraf en vruchten bowl na. Nu dat was heerlijk en wij konden net zo veel eten krijgen als wij maar hebben wilden. Na nog een glas bier gedronken te hebben zijn wij weer opgestapt, en zijn wij weer naar het lager gegaan, en nog wat brieven zitten schrijven. Toen wij daar klaar mee waren, zijn wij ze meteen gaan posten, van het postkantoor zijn wij nog even de stad in geweest. Maar dat slenteren langs de straten, nu dat ben je ook gauw zat, zodat wij maar weer besloten om maar weer naar het lager te gaan en daar aangekomen, besloten wij maar om een pan metworst te koken. En zo gezegd zo gedaan, wat erwten van Arend en wat zout van Teun en een stukje spek van mij en een ui van Jan. En onder al die bedrijven door klonken steeds weer de schoonste liederen, toen kregen wij ’s avonds nog bezoek van een paar Duitse jongens, die een uurtje bij ons gezeten hebben. Hebben toen nog een kopje thee gedronken en wat chocolade gekookt en ondertussen was het al weer 12 uur geworden en maakten wij ons weer klaar om naar bed te gaan. Maar Teun en Ari hadden nog niet veel zin in slapen en die gingen nog een poosje naar de wacht in de schuilkelder en wij met zijn vijfen kropen onder de dekens en sliepen weldra als rozen, totdat wij midden in de nacht wakker schrokken en eerst niet wisten wat of er gebeurde maar hadden het gauw door, want Teun en Ari kwamen met veel lawaai en drukte binnen, het was toen half vier in de morgen en na dit kleine intermezzo, keerde weer spoedig de nachtelijke stilte terug en was alles weldra weer rustig. Zo is de eerste kerstdag voor mij in Duitsland verlopen. Een kerstdag om nooit te vergeten, die steeds in mijn leven zal blijven, totdat mijn laatste ademtocht toe, want eerste kerstdag 1943 hoop ik, zo ik bij het leven en de gezondheid gespaard blijf weer in Holland door te brengen.

dinsdag 23 november 2010

Donderdag 24 december 1942

Donderdag 24 december:
’S morgens om 6 uur worden wij gewekt door den portier. Nu hoorde je allerlei geluiden, de een gaf een wind, de ander zat te geeuwen, en Teun begon te zingen, na veel lawaai en gestommel zijn wij tenslotte, alle uit het bed vandaan, en beginnen ons te wassen, en een sneetje brood te eten, zonder koffie, ik neem er maar een slok water bij, want wij hadden nog geen koffie gekookt, omdat de koffie nog ingepakt zat, maar wij behoefden niet lang op koffie te wachten, want even later kwam de portier, met een halve emmer met koffie, daar wij allen op af gingen, en een paar koppen naar binnen werkte, toen dat weer afgelopen was, kwamen er een ploegbaas of 3 die onze namen op kwamen nemen, en toen dat geschied was, moesten Jan en ik met Meester Treebink mee, en Arend en Roelof en Teun weer met een andere Meester, en Ari en Gerrit ook weer met een Meester, zoodoende waren de arbeidskrachten verdeeld en moesten wij mee met de verschillende meesters, dus Jan en ik gingen mee met meester Treebink, na twee trappen opgegaan te zijn, en een gangetje door, belande wij bij de plaats waar wij arbeiden moesten, nu ik kwam bij een oude man aan een machiene te staan, nu en ik kan wel zeggen dat ik daar niets te doen had, net zoo nu en dan, even helpen beuren aan een rol papier. Nu en zoo ging dat de hele morgen door, tot een uur toe, en omstreeks 12 uur kwam er een juffrouw bij mij die mij de eerste levensmiddelenkaart bracht, of liever gezegd twee, want zij gaf mij er een voor deze week, en een voor de volgende week, dus kon ik zoo al op mijn bonnen gaan koopen, nu en om een uur konden wij gaan, toen hadden wij ons werk af, en waren wij vrij tot maandag 28 december. Wij zijn toen met zijn allen naar het Hotel gegaan om te eten, en daar aangekomen stond de tafel al gedekt, voor ons, bord, met mes en vork, en voor ons gestoofde rooie kool met aardappelen en vleesch, nu dat alles was dik voor elkaar, wij hadden die middag niet te klagen, na nog een glas bier gedronken te hebben zijn wij toen weer naar de fabriek gegaan en zijn wij alles nog eens goed in orde wezen brengen en zijn toen aan het schrijven gegaan, nu ik heb eerst een lange brief naar mijn vrouw geschreven, en vervolgens naar de andere familie leden, tenslotte zijn wij toen de stad ingegaan naar het postkantoor om onze brieven te posten, en daar vernamen wij dat wij zelf onze brieven moesten posten, hetwelk ons geweldig tegenviel, maar ja, er was niets aan te doen, hoe of je dan praat, het baad je niets, na toen nog even door de stad te zijn gegaan, zijn wij om 6 uur weer naar ons lager gegaan, daar hebben wij toen brood klaargemaakt, en koffie gezet, en daarna hebben wij het naar binnen gewerkt. Nu de vaat nog even wassen en weldra klinkt weer het schoonste lied, en zo zoetjes aan verstrijkt de avond, zo is het ongemerkt 10 uur geworden, en nu aan de vooravond van Kerstmis, begint Teun met het schoone Kerstlied te zingen van Stille Nacht, Heilige Nacht, en weldra vallen wij allen in, en zoo klinkt uit 7 monden de schoone kerstliederen, want na het eene, volgt weer een ander lied, en tenslotte klinkt nog het mooie, Ere zij God, zoo is het ongemerkt al laat geworden, voordat wij aan slapen beginnen te denken, en dan begint Teun weer met een zeer meesleepend, en toch zoo mooi lied te zingen, daar wij allen met aandacht naar zitten luisteren, en ik wil niet nalaten om het hier te vermelden, het was aldus,
Kinderkend, kerstsouvenier:
Stille Nacht, Heilige nacht.
’t Kindje slaapt, sluimert zacht.
Als je nu zoetjes slapen gaat
En je morgen dan weer ontwaakt.
Wacht jou een heel groot plezier
Krijg je een kerstsouvenier.
Stille Nacht, Heilige nacht.
Hebt geduld, meisje en wacht.
Papaatje die heeft het je stellig beloofd.
Als je mamaatje nu toch niet gelooft,
Neem er dan pen en papier
Schrijf om je kerstsouvenier.
Stille Nacht, Heilige nacht.
Terwijl ik schrijf, wat mijn verlangen verwacht
Mamaatje vind goed, wat ik schrijvende u vraag
Wat ik het liefste er wil hebben vandaag
Liefste papaatje kom hier
Bij mij er als kerstsouvenier.
Stille Nacht, Heilige Nacht,
Aan het front, staat op wacht
Papaatje en lees dan die innige brief
Van mijn kindje hem o toch zoo lief
Denkt aan het huis hem zoo dier
Kindekens, kerstsouvenier.
Stille Nacht, Heilige Nacht
Duizenden mannen worden geslacht
En aan het felst van die hevige strijd
Sneuvelt papaatje van de kleine meid
Offert voor het vaderland fier
Kindekens, kerstsouvenier.
Stille Nacht, Heilige Nacht
Gordijnen zijn neer, rouwkoets die wacht
Bij het ontvangen van die donkere brief
Stierf van droefheid mijn moedertje lief
En als wees sta ik nu hier
Dit was mijn kerstsouvenier.
Net had Teun het uitgezongen, of wij zeiden tegen hem, dat liedje moeten wij ook hebben, nu zei Teun, dan zal ik het morgenavond wel voor u dicteeren, wij zeiden. Nu dat is dan voor mekaar, en na nog gezamenlijk een paar liederen gezongen te hebben, zijn wij naar bed gegaan. Maar voordat wij sliepen, hadden we nog de grootste schik, want die wist dit te vertellen, en een ander had weer wat anders te vertellen, en zoo zijn wij dan laat zoetjes aan ingedommeld.

zondag 21 november 2010

Woensdag 23 december 1942

Woensdag 23 december:
Nu en dat hebben wij toen gedaan, wij hebben onze koffers er eerst naar toe gesjouwd, en toen zijn wij er zelf ook heen gegaan, nu dat was een compleet hotel daar, want het zat er vol van de mensen, de eene zat te slapen en de andere weer aan een glas bier, en toen zijn wij daar ook met zijn vieren aan een tafeltje gaan zitten, en hebben daar een paar glazen bier gedronken, en wat zitten praten en rooken, en in ‘t laats een beetje slapen, tot net zoolang dat het half acht was, nu ik kan wel zeggen, dat wij een leelijke reis en nacht gehad hebben, om nooit meer te vergeten, eindelijk was het dan half acht geworden, en toen zijn Teun, Jan en ik weggegaan, om te gaan informeren waar het Arbeidsambt, want daar moesten wij naar toe, nu en Roelof  zou dan zoolang bij de koffers blijven, toen wij dan net even buiten het station waren, ontmoete wij twee Hollanders, en die vroegen waar of wij naar toe moesten, wij zeiden dat wij naar het Arbeidsambt moesten zeiden ze, dan moet je daar links van dat hoogt af gaan en dan hou je die straat maar, en dan loop je er zoo tegen aan, want zeiden ze, het is niet ver hier vandaan, nu en toen hebben wij nog even met ze staan praten en toen zeiden ze dat ze hier verleden week ook net aangekomen waren, want zeiden ze, wij zijn zo uit het concentratiekamp vandaan, hier naar toe gestuurd, toen zei ik, of waren jullie dan bij dat transport, dat verleden week vrijdag uit Amersfoort ging. Ja zeiden ze, daar waren wij bij, want kijk maar, zeiden ze, en toen haalde ze hun petten af, nu en ze waren zoo kaal, als een biljartbal want ze vroegen nog aan mij om een sigaret, en die heb ik hen toen gegeven, en toen zijn wij bij hen vandaan gegaan naar het Arbeidsambt, nu wij zijn geloopen zoo als zij zeiden, en dat kwam precies uit, wij liepen zoo tegen het Arbeidsambt aan, en daar hebben wij toen even gekeken waar of wij toen in moesten. Na nog even gevraagd te hebben, belande wij tenslotte met zijn drieën, daar in een gang, met zooveel deuren dat wij ons nog geen raad wisten, gelukkig kwam er een juffrouw net een kamer uit, en daar vroegen wij aan waar of wij wezen moesten voor werk, nu toen heeft ze ons de kamer aangewezen waar of wij zijn moesten, nu toen zijn wij die kamer ingegaan en hebben daar ons gemeld, toen gaf Teun die papieren over, die hem in Kaldenkirchen gegeven waren van ons. Nu toen zag die mijnheer die papieren in en toen las hij onze namen af, nu als je hoorde hoe of hij die uitsprak tegen Teun zei hij van de Ostenkampf, en Jan zijn naam sprak hij aardig duidelijk uit, maar mijn naam nu ik wist niet wat of ik hoorde, ik wist tenminste heel niet dat hij mijn naam uitgesproken had, maar jan zei, jawel, want hij noemde jou, Köeeljewin, nu en toen dat daar voor elkaar was, moesten wij met hem mee, nu en toen bracht hij ons, in een zoogenaamd doorgangslager, nu en wat ik daar gezien heb, dat is onbeschrijfelijk, doch enkele bijzonderheden zal ik vermelden, nu wij kwamen er dan met zijn drieën aan Teun, Jan en ik, en daar moesten wij onze papieren weer laten zien aan zoo’n mijnheer, nu en toen zeiden wij dat wij met zijn vieren waren, maar dat die andere jongen nog bij de bagage was, nu zei hij, dan ga je eerst je bagage hier heen halen, met die andere jongen, nu en dat hebben wij toen gedaan, wij zijn toen weer naar het station gegaan, naar Roelof en de bagage, en toen hebben wij daar een kar gehuurd van het station, en hebben eerst de koffers uit de wachtkamer gesjouwd, voor naar de uitgang, daarna op de kar, en zijn toen met zijn vieren, en een spoorwegbeambte naar het doorgangslager gegaan, daar  hebben wij onze koffers afgeladen, en die man betaald, hetwelk 2 Mark koste, en toen zijn wij weer naar die menheer gegaan en die zei toen, dat wij maar wachten moesten, in het gebouw er naast, nu daar hebben wij toen onze koffers heen gesjouwd, en daar maakten wij kennis met nog 5 Hollanders en een Belg, die Hollanders waren, een Amsterdammer, een uit Sommelsdijk van het eiland Flakee, die heete Jan Spee, en de andere dat was Arend Langbroek ook uit Sommelsdijk van het eiland Flakee, en de volgende was Arend van de Groef, uit Middelharnis, ook van het eiland Flakee, en tenslotte Gerrit van Dam, uit Stellendam, ook van het eiland Flakee.
Na nog wat gepraat te hebben met elkaar, hoorden wij van die jongens, dat zij de vorige avond hier al aangekomen waren, en de nacht hier hadden doorgebracht, nu en dat was me een vieze boel daar, daar liepen Russiese vrouwen, van die vieze wijfen waren dat, als ze de neus uit vegen moesten, dan deden ze dat zoo tussen duim en vinger, en dan veegde ze zoo de handen weer af, aan hun kleren, nu en die kleren zagen er uit, alsof ze in geen jaren gewassen waren, nu dat was maar daar een smeerboel daar bij die wijven nu en er zaten er nog veel meer, Polen, Noren, en Engelse en Franse, en Amerikanen zeiden ze ons dat er bij waren. Wij zeiden tenminste tegen elkaar, als wij hier blijven moeten, nu dan houden wij het hier geen dag uit, wij waren daar aangekomen om 10 uur ‘s morgens, en om 12 uur toen kregen die Russiese wijfen eten, dat ging allemaal op de beurt af een bruin schaaltje, en daar kregen zij twee scheppen soep in, nu en dat stonden wij daar allemaal gade te slaan, en meteen kregen wij luchtalarm, maar wij konden rustig blijven zitten, en ondertussen hadden die Russiese wijfen gegeten, en toen waren wij aan de beurt om te eten, toen kwam er een kerel die ons toe riep, waar zijn die Hollanders, komen jullie eten, toen was er een bij die zei, ich kan dat essen nich vertragen, toen riep die kerel, Maar mein lieben Gott, was wollen sie dann fressen en meteen ging hij weg, nu niemand had zin om eten te gaan halen, want wij waren allen dik tot aan de keel, en toen kwam hij nogmaals, waar of wij bleven, nu eindelijk dan, zijn wij schoorvoetend naar die etenskeuken gegaan  en daar kregen wij ook soep, zoo in die schaaltjes daar die Russiese wijfen uit gegeten hadden, ze waren dan wel omgespoeld, maar wij waren er nog zo afkerig van, dat wij bang waren dat wij soms veel zouden krijgen, en laat nu die kerel er twee groote scheppen indoen, en een schone lepel kregen wij dan mee, nu en toen zaten wij daar dan weer met een schaaltje met soep voor ons, daar niemand aan durfde te beginnen, dan rook die er eens aan, en dan die weer, maar niemand die eraan begon, ja en hadden wij ze nu maar weg kunnen moffelen, dan hadden wij dat natuurlijk gedaan, maar er was nergens een plekje daar wij het neer konden gooien, eindelijk dan zei Jan nu ik zal het eens proeven, hoe of het smaakt,  nu zei Jan, het smaakt best hoor, en Jan zat al druk te eten, voordat de anderen begonnen, eindelijk kwam nummer twee en zoo zachtjes aan begonnen wij eens allemaal te proeven, nu en de smaak dat ging wel, maar het waste in je keel. Na een schepje of wat gedaan te hebben ben ik opgehouden, toen had Jan zijn portie al op, nu en toen heb ik de rest, die ik nog over had, daar in een schaaltje gegooid dat er nog stond, en toen ben ik mijn schaaltje met mijn lepel in wezen leveren. Nu ik kan niet schrijven, hoe of dat hapje of wat dat ik op had, mij in de maag zat te werken, want iedere keer als je dan weer die Russiese wijfen voor je geest haalde, dan zou je zoo beginnen te kotsen, het was maar goed, dat er gauw een verandering in die toestand kwam, want even later kwam er een heer, die Jan Spee zijn naam af riep, toen ging eerst Jan Heek naar hem toe, maar dat was niet goed, want Jan dacht dat hij Heek geroepen had in plaats van Spee, ja want je moest geweldig opletten naar het uitspreken van de namen, nu en toen ging Jan Spee naar hem toe, en die moest toen met hem mee, die moest toen naar Strasbourg toe, dus die ging toen alleen bij ons vandaan, die ging met een groepje Franse, en Polen mee, nu en toen hebben wij uren doorgemaakt, die ik niet beschrijven kan, want wij waren allen doodsbenauwd, dat wij een voor een bij elkaar vandaan gehaald zouden worden, dus u kunt begrijpen in hoe groote angst wij zaten, de eene liep heen en weer, de andere zat weer op zijn krukje wat ineengedoken, te wachten tot er weer een zou komen, en als je wat hoorde, dan zat je te rillen van de angst, eindelijk kwam er aan die vreeslijke onzekerheid een einde, want vier uur in den middag was het, toen wij allen geroepen werden, om buiten te komen met onze koffers, behalve die Amsterdammer want die was ziek zoo als hij zei, en die had er al een week of wat gezeten, en die moest er nu ook nog blijven, en die Belg was ook al weg, dus wij stonden daar met zijn zevenen aangetreden, voor een heertje, daar wij mee weg moesten, nu ik kan niet zeggen hoe of ik mij voelde, toen ik wist, dat wij bij elkaar konden blijven, nu dat was net, of ik een zwaar pak uit trok, toen ik wist dat wij met zijn zevenen bij elkaar bleven en dat wij uit deze vieze boel vandaan waren, maar nu kwam nog een moeilijk half uurtje voor ons het sjouwen van de koffers naar het station, nu dat heeft ons nog meenig zweetdruppeltje gekost, maar dat hadden wij er graag voor over, want nu wisten wij dat wij bij elkaar blijven, en waar wij heen moesten, want die menheer die had ons al verteld dat wij naar Hann-Münden gingen, en dat wij op een papierfabriek moesten werken, dus u kunt begrijpen wat voor vreugde dat voor ons was, het was toen halfvijf toen wij weer op het station  waren, met onze koffers. Het wachten was nu nog op de trein van kwart voor vijf, daar mee zouden wij dan afreisen naar Hann-Münden, wij hebben daar even heen en weer geloopen, en toen kwam de trein voor, waar wij mee weg moesten, nu en die menheer was nu aldoor bij ons, en die had onze kaartjes al gekocht, dus dat was alles al voor elkaar, wij konden nu instappen en de trein vertrok naar Hann-Münden, dit is dan het einde van een onvergetelijke en zeer beangstigende dag in Kassel, die mijn heele leven in mijn geheugen zal blijven, en zo laten wij dan Kassel in donkerte achter ons.
Kwart over vijf, en de trein stopt in Hann-Munden, wij stappen uit, en sjouwen de koffers naar de uitgang, waar een auto staat te wachten, die onze koffers inlaad, en wij met z’n zessen gaan met die mijnheer mee naar de fabriek, Jan Heek gaat met de auto mee, en zo belanden wij om zes uur in de fabriek, die juist uit gaat als wij aankomen. Wij hebben toen de koffers naar onze haardstede gebracht, en de kamer eens even verkend, nu en de indruk die wij hier kregen, was boven aller verwachting, want alles was prima in orde, tien kribben stonden er, daar elke krib vier slaapplaatsen bevatte, konden hier 40 man gehuisvest worden, nu en wij waren de eerste zeven die hier aankwamen, dus konden wij de mooiste en beste slaapplaatsen uitzoeken, hetwelk wij ook hebben gedaan. En toen wij daar klaar mee waren, moesten wij met de portier mee, om te gaan eten, nu wij zijn toen met de portier meegegaan, en toen wij daar aankwamen in dat Hotel, nu toen zagen wij direct, dat het een goeie zaak was, wij kwamen aan een tafel te zitten, met in de hoek een zitbank met kussens,nu toen kregen wij eerst twee glazen bier, die ons best bekwam, en daarna kregen wij aardappelen, met witte kool en vleesch, nu dat ging erin als koek, wij aten als reigers, want wij konden net zoo veel krijgen als wij maar hebben wilden, nu ik kan wel zeggen dat wij ervan geprofiteerd hebben, toen wij dan klaar waren met eten, toen kregen nog een glas bier, en dat bekwam ons ook nog best, nu wij waren weer heel opgekikkerd, dat wij weer eens wat warm eten gehad hadden, na nog even gezeten te hebben, zijn wij opgestapt, en weer naar de fabriek gegaan, daar hebben wij onze koffers zooveel mogelijk leeggemaakt, in onze kastjes,  want wij konden voorlopig wel twee kastjes nemen zei de portier tegen ons, nu en die hadden wij wel nodig ook, want nog kon alles er niet in, daarna hebben wij ons wat gewassen, en onze kleeren uitgetrokken, en ons werkgoed opgezocht, en aangedaan, en toen kwam er ook een man die bracht ons drie dekens, dus dat was alles dik voor elkaar, wij hebben toen onze bedden klaar gemaakt en ons plekje uitgezocht, en nu begon de stemming er weer in te komen, want weldra klonk weer het schoonste lied, uit 7 Hollandse monden, want even later kregen wij de mededeling dat wij morgen aan het werk moesten. 
Na nog wat brood klaar gemaakt te hebben, zijn wij toen om kwart voor elf onder de wol gekropen, en toen was de volgorde der slaapplaatsen als volgt, onder lag eerst Jan Heek, daarnaast ondergetekende, dan volgde Gerrit van Dam, met daarnaast Teunis Hendrikus van de Oosterkamp, dan volgt boven Teunis, Arend van de Groef, met daarnaast Arend Langbroek, en dan volgt tenslotte Roelof van Staveren, boven ondergetekende, na nog een paar liederen gezongen te hebben, dommelden wij spoedig in, dit was het einde van een dag, die steeds in mijn herinnering zal voortleven als een nachtmerrie.

vrijdag 19 november 2010

Dinsdag 22 december 1942

Dinsdag 22 december:
‘s Morgens om halfzes opgestaan en mij klaargemaakt voor het vertrek, ben nog even afscheid van moeder wezen nemen, hetgeen mij zwaar viel, toen om halfacht kwam de auto voor, waar Jan en ik mee weg moesten, toen nogmaals afscheid nemen van enkele buurtgenooten, en van mijn schoonmoeder, hetgeen me ook niet meeviel, toen zijn wij vertrokken naar Amersfoort, waar wij om 8 uur aankwamen op het station, daar werden wij opgewacht door een mijnheer van het arbeidsbureau, die ons kaartjes gaf voor het vertrek, en daar maakten wij kennis met een jongen uit Rheenen, die ook naar Kassel moest. Zoodoende waren wij met z’n drieën bij elkaar, nu en toen zijn wij naar de trein gegaan, nu daar waren mijn broers en zusters en schoonzuster ook aanwezig, mijn vrouw en kind waren aldoor bij mij, na nog wat gepraat te hebben was eindelijk het groote moment aangebroken om afscheid van mijn dierbare te nemen, hetgeen mij een opdringend gevoel gaf, van een onuitsprekelijk verdriet, want nu pas voelde ik wat het was een vrouw te hebben en een kind, nu voelde ik hoe banden des bloeds ons aaneen hadden gesmeed, als een onverbrekelijke keten, het deed mij pijn om te scheiden, maar het harde noodlot was over ons beslist, dus moest ik me maar gewillig overgeven, in de handen van Hem, die altijd het goede met ons voor heeft, en die nooit tot ons komt omdat Hij lust heeft om ons te plagen, maar altijd om ons dichter bij hem te brengen, en toen was het groote moment van het vertrek aangebroken, het was kwart voor negen toen de trein zich in beweging zette, naar Utrecht, na nog wat handgewuif, alles wat mij dierbaar was achter latende. 
Nu en toen hebben wij nader kennis gemaakt met die jongen uit Rheenen, die jongen zei dat hij Teunis Hendrikus van de Oosterkamp was. Nu en wij maakten toen ook onze namen bekend, en na nog wat gepraat te hebben waren wij om kwart over negen in Utrecht, daar moesten wij overstappen in een trein die naar Duitsland vertrok, nu en dat moesten wij in een kwartier doen, nu dat was even een gesjouw met die koffers van heb ik jou daar, het zweet gutste van mijn voorhoofd af, wij waren blij dat wij weer zaten, want wij zaten net of de trein zette zich al in beweging, nu dat was een pracht trein, want wij lagen heel in de kussens. Nu en toen hebben wij wat zitten praten, en wat foto’s zitten bekijken, en Jan die had nog wat sardientjes bij hem, en daar hebben wij er wat van op zitten eten, en ondertussen passeerden wij Geldermalsen, Zaltbommel en ‘s Hertogenbosch daar stopte de trein even, toen passeerden wij Boxel, Helmond en Eindhoven en Venlo stopte de trein weer, vandaar hebben wij een kerstkaartje weggestuurd naar huis, daar waren wij om 12 uur ‘s middags en toen zijn wij de grens overgegaan naar Kaldenkirchen, daar waren wij om half een en toen moesten wij de trein uit, voor de controle, daar moesten wij onze pas laten zien, en daar hebben wij onze koffers neer gezet en toen moesten wij wachten tot drie uur ‘s middags, dan konden wij mee naar Kassel, maar dan moesten wij twee keer overstappen, en daar hadden wij geen zin in, want om 6 uur vertrok er weer een trein, en die ging in eens door naar Leipzig en die stopte in Kassel, nu en toen hebben wij besloten om maar met de trein van 6 uur mee te gaan. 
Toen wij op het station in Kaldenkirchen waren, kwamen er nog een 20 Hollanders uit de trein vandaan, en toen zijn wij met zijn allen naar het leger in Kaldenkirchen gegaan, en daar kregen wij koolsoep, met brood, worst en een stukje boter, nu dat hebben wij daar naar binnen gewerkt en toen hebben wij daar nog een poosje gezeten, en toen kregen wij daar een kaartje om naar Kassel te reizen, en nu konden wij de stad ingaan en daar ontmoeten wij nog een jongen die ook naar Kassel moest, die heete Roelof Willem van Staveren en kwam uit Putten, zoodoende waren wij toen met zijn vieren die naar Kassel moesten, de andere moesten allen naar andere plaatsen, en nu zijn wij de stad ingegaan, om eens wat te bekijken, maar Wij zijn niet erg ver de stad in geweest, want het begon al gauw zulk slecht weer te worden, zoo dat wij tegen elkander zeiden, laten wij maar weer teruggaan naar het station, en daar wachten tot 6 uur, nu dat hebben wij toen maar gedaan, want hetgeen wij van Kaldenkirchen gezien hebben, nu dat was niet veel, want het viel ons geweldig tegen, nu en toen zijn wij naar het station gegaan, en hebben daar een paar glazen bier gekocht, nu en die smaakte fijn, daar kikkerden wij weer heel van op, nu en onze koffers hadden wij daar op het station in bewaring gegeven, dus daar behoefden wij ons ook niet bevreesd voor te maken. En eindelijk was het dan 6 uur geworden, zoo dat wij ons weer klaar maakten voor de reis, en toen stonden daar nog drie Hollanders, dat waren verlofgangers, en daar hebben wij toen nog even mee staan te praten, en ondertussen rolde de trein binnen, die ons naar Kassel  zou brengen, nu die man die onze koffers bewaarde zei tegen ons, als je gelukkig bent dan kun je om 1 uur in Kassel wezen, hij zei voor 12 uur, hoef je nergens om te denken, nu en toen hebben wij gauw onze koffers in de trein gesjouwd, want wij hadden niet veel tijd om in te stappen nu en Teun, die had een groote kist bij hem, en Roelof  ook, want toen wij in de coupe zaten, was de hele coupe vol, want er zaten toen nog geen menschen in en kwart over zes, vertrok toen de trein, nu we waren blij dat wij weer zaten, want wij waren dat gehang en heen en weer loopen zoo zat geworden, dat wij, toen wij zaten weer heel op ons verhaal kwamen, nu werd er niet veel meer gesproken, want in de trein was het donker, dus zien naar buiten kon je ook niet nu en eindelijk dommelde wij in, en schrokken dan iedere keer weer wakker, als de trein stopte, nu en de trein begon al voller te loopen, zoodat ze bij ons in de coupe ook kwamen te zitten, en ondertussen stopte de trein in Bochem, Essen, Soest, Duisburg, Walburg, en tenslotte in Kassel, waar wij er uit moesten, nu en toen was de trein zoo vol, dat wij er haast niet uit konden met de koffers, en wij hadden niet veel tijd, omdat de trein nog door moest naar Leipzig, nu toen trok een zoo’n Duitser gauw het raampje open, en deed gauw de kleine koffers er door, maar toen moesten die groote kisten van Roelof en Teun er nog uit, nu eindelijk was dan die ene kist van Roelof er uit, maar Teun met zijn kist zat er nog in, en nu mochten wij er niet meer in, want er stond nog zooveel volk dat met die trein mee moest, zoodat wij er niet meer in konden, nu en Teun zat er toen aldoor nog in, en nu was alles al in de trein en Teun zagen wij niet, nu wij dachten niet anders als Teun die gaat mee naar Leipzig, maar nee hoor, zoo dat wij het over hem hebben, komt hij er aan stappen, maar zonder kist. Maar gelukkig zijn kist was er ook uit, zei hij, want hij was er aan de andere kant uitgekomen, ja en daar was hij raar uit gekomen, want hij had nog een groote ruit gebroken met zijn kist, want zijn kist was door die ruit heen gevallen, maar wij zeien ook, dat mag hem niet hinderen, jij bent er uit met je kist, nu en ondertussen was de trein al weer lang weg, nu en toen wij daar op het station in Kassel waren, stonden wij te rillen van de kou, en toen was het half twee, ja en daar stonden wij toen, met zijn vieren bij elkaar, niet weten waar je heen moet, en de mensen niet verstaan kunnen. Gelukkig stonden daar nog 3 verlofgangers, die ook uit dezelfde trein gekomen waren, en die zeiden tegen ons, dat wij maar naar de wachtkamer gaan moesten, en dan eerst de nieuwe dag maar afwachten.

van 15 t/m 21 december 1942

Dinsdag 15 december 1942:
Kaart ontvangen om me te laten keuren voor werk in Duitsland.
Woensdag 16 december:
Wij worden met zijn vijfenen gekeurd, 3 worden er afgekeurd, en Jan Heek en ik worden goedgekeurd, ik vraag direct een herkeuring aan en word donderdags weer goedgekeurd, en ik vraag nogmaals een herkeuring en verkrijg het weer.
Vrijdag 18 december:
Ik vertrek ’s morgens om 7 uur van huis met mijn vrouw, en gaan naar de Rijkskliniek om me te laten onderzoeken. 
Om 9 uur ben ik daar, en kom om 12 uur terug, met een bewijsje dat ik voor zittend werk goedgekeurd ben, en dat ik steun zoolen dragen moet, en die zijn mij aangemeten, dan moet ik 29 december weer terugkomen. 
Toen zijn wij om 12 uur 30 weer uit Utrecht vertrokken, naar Amersfoort, waren daar om 1 uur en zijn toen naar het arbeidsbureau gegaan en daar raden zij mij aan nog eens naar dokter Burgler te gaan, daar waren wij om 2.15 uur, zonder resultaat zijn wij weggegaan, en toen heb ik alles ingevuld voor het vertrek, toen waren wij om 6 uur weer thuis, het waren dagen voor mij van groote spanning.
Zaterdag 19 december:
‘s Morgens  alles klaar maken voor de reis en alvast wat afscheid nemen van familie en kennissen en van de Muziekvereniging Excelsior.
Zondag 20 december:
’s Morgens naar de kerk geweest en anders niet veel bijzonders op die dag.
Maandag 21 december:
’s Morgens om 7 uur vertrokken naar Utrecht, voor de pas. 
Waren om 11 uur weer op het arbeidsbureau voor het invullen van de laatste papieren, om half 1 weer thuis, en ik ben 2 uur naar de fabriek gegaan, om afscheid te nemen, en kregen daar van de fabriek een Bijbel en een gratificatie voor ons vertrek, waren om 4 uur weer buiten en toen ben ik afscheid wezen nemen van de familie en kennissen, was om half 7 weer thuis en ben toen om half 8 nog even in de buurt afscheid wezen nemen, was om 9 uur weer thuis, waar mijn familie aanwezig was om afscheid te nemen, hetwelk voor mij nog al mee viel, ben toen om 1 uur naar bed gegaan.

Dagboek van mijn leven en werken in Duitsland.

Geschreven door Wouter Koelewijn.

Op deze weblog wil ik het dagboek van mijn vader publiceren. Hij heeft dit gescheven toen hij tijdens de tweede wereldoorlog naar Duitsland moest.